OK babyfriendlynederland.nl gebruikt cookies om jouw bezoek makkelijker en persoonlijker te maken en om advertenties aan te passen aan jouw interesses. Door verder gebruik te maken van deze website ga je hiermee akkoord. Lees meer

Standaard 1: Organisatie

In Standaard 1 staan de criteria die voor de gecertificeerde organisatie op de achtergrond regelen wat nodig is om een goed voedingsbeleid neer te zetten voor kinderen van 0 tot en met 2 jaar. Ze vormen de kapstok waaraan de praktijk van de gecertificeerde begeleiding bij voeding voor kinderen van 0 tot en met 2 jaar op basis van de overige standaarden wordt opgehangen, te uit weten: beleid, scholing, prenatale voorlichting en ketenzorg.


Beleid

Voorheen opgenomen in Vuistregel 1, Vuistregel 10, Stap 1 & Stap 7

Organisaties voor moeder- en kindzorg hebben een beleid vastgelegd waarmee elk kind een optimale start kan maken. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan voeding in de eerste twee levensjaren van de baby.

S1.B.1) Alle betrokken medewerkers voeren hun werkzaamheden uit in overeenstemming met dit voedingsbeleid.

S1.B.2) In dit beleid is opgenomen welke prenatale informatie ouders nodig hebben voor een optimale start.

S1.B.3) Het beleid besteedt bijzondere aandacht aan het faciliteren van het geven en krijgen van borstvoeding en is conform de WHO-code.

S1.B.4) Organisaties evalueren regelmatig hun beleid en de effecten van hun scholingen.

S1.B.5) Organisaties onderhouden multidisciplinaire contacten met ketenzorgpartners.

S1.B.6) In dit beleid is ook opgenomen hoe ouders uitleg krijgen over het belang van moeder-tot-moeder contact en hoe (aanstaande) ouders worden verwezen naar relevante organisaties.

 

Indicatoren Beleid

S1.B.i.1) De organisatie hanteert een beleid met betrekking tot voeding en voorlichting over pijnbestrijding bij de partus. 

S1.B.i.2) De organisatie beschrijft in het beleid alle vijf Standaarden, waaronder begrepen de criteria met betrekking tot voorlichting over pijnbestrijding bij de partussen de criteria voor de niet-borstgevoede baby. 

S1.B.i.3) Het beleid en aanverwante protocollen zijn in overeenstemming met de meest recente wetenschappelijke inzichten. 

S1.B.i.4) Alle medewerkers handelen in overeenstemming met het beleid. 

S1.B.i.5) Het beleid is kenbaar voor alle cliënten/ouders in voor hen begrijpelijke taal. 

S1.B.i.6) De organisatie evalueert bij de cliënten de zorg met betrekking tot bovenstaand beleid. 

 

Indicatoren Ketenzorg in beleid

S1.B.i.7) De organisatie heeft een beleid met betrekking tot de contacten met de ketenzorgpartners.

S1.B.i.8) De organisatie neemt deel aan het verloskundig samenwerkingsverband in de regio of een dergelijk ketenzorg overleg.

S1.B.i.9) De organisatie onderhoudt contacten met aanbieders van cursussen ter voorbereiding op de baring.


Scholing

Voorheen opgenomen in Vuistregel 2 & Stap 2

Alle betrokken medewerkers zijn geschoold in de aspecten rond bevalling en voeding zodat een optimale start voor moeder en kind wordt gewaarborgd.

S1.S.1) Alle medewerkers worden geschoold in de effecten en het aanleren van borstvoeding als vaardigheid.

S1.S.2) Alle medewerkers worden geschoold in de veilige bereiding en het responsief geven van kunstvoeding.

S1.S.3) Alle medewerkers worden geschoold over aspecten tijdens de bevalling die van invloed zijn op het starten met voeden.

S1.S.4) Medewerkers worden geschoold in waardevrije communicatie met aanstaande ouders.

 

Indicatoren scholing

S1.S.i.1) Alle medewerkers zijn geschoold in het bieden van zorg aan moeder en baby op basis van bovenstaande beleidsuitgangspunten. Onderdeel van de scholing is effectieve communicatie.

S1.S.i.2) Nieuwe medewerkers worden binnen zes maanden geschoold.

 

Uitwerking scholing bij transitie

In het scholingsbeleid is opgenomen dat medewerkers per jaar minimaal twee uur scholing volgen en dat per jaar twee uur besteed wordt aan aan de standaarden gerelateerde informatie. De (interne) audit is een van de bronnen van informatie over de scholingsbehoefte van de organisatie.De binnen de organisatie minimaal verplichte geachte scholingsonderdelen worden in het beleid vastgelegd. Bijvoorbeeld: scholing over de te geven voorlichting over de effecten van borstvoeding, scholing over begeleiding bij aanleggen, scholing over de veilige bereiding en over het geven van kunstvoeding, scholing over de voorlichting die over pijnstilling wordt gegeven. In het beleid staat op welke manier de organisatie registreert of en hoe aan de scholingsplicht is voldaan door de medewerkers.


Prenatale informatie

Voorheen opgenomen in Vuistregel 3  & Stap 3

Alle zwangere vrouwen en hun partners krijgen voorlichting over keuzes rond de bevalling, de start van voeden en de zorg voor hun kind en kunnen hierover geïnformeerde beslissingen nemen.

S1.P.1) Daarnaast worden zij voorgelicht over de effecten van de voedingskeuze en krijgen vaardigheden aangeleerd om de voeding van hun keuze te kunnen geven.

S1.P.2) Alle aanstaande ouders worden voorgelicht over die aspecten tijdens de bevalling die van invloed zijn op het starten met voeden.

 

Indicatoren prenatale informatie

S1.P.i.1) De staf geeft aan dat zwangere vrouwen worden geïnformeerd over de voordelen van een fysiologische zwangerschap en baring, en de voordelen van borstvoeding.

S1.P.i.2) Aanstaande ouders krijgen voorlichting over manieren van niet-medische pijnbestrijding tijdens de baring en het vermijden van risico’s.

 

Criteria

Bij ouders wordt getoetst op de volgende criteria:

S1.P.c.1) Van de geïnterviewde zwangere vrouwen kan minimaal 80% aangeven dat een medewerker uitleg heeft gegeven over de gevolgen van medicaliseren van de bevalling op de start met voeden en het gedrag van de baby;

S1.P.c.2) Van de geïnterviewde zwangere vrouwen die van plan zijn borstvoeding te geven kan minimaal 80% aangeven dat ze bekend is met de meerwaarde van borstvoeding; en dat ze uitleg heeft gekregen over ten minste drie onderwerpen uit de praktijk van borstvoeding geven.

S1.P.c.3) Van de zwangere vrouwen die niet voornemens zijn borstvoeding te geven kan minimaal 80% aangeven dat zij een open gesprek met een zorgverlener heeft gehad met betrekking tot het belang van de voedingskeuze.

S1.P.c.4) Van de totale groep geïnterviewde vrouwen kan ten minste minimaal 80% aangeven hoe zij in contact kan komen met andere (aanstaande) moeders.